Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/61

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

27

aanzienlijk van gedaante veranderen en zich nú eens voordoen als staartvormige, honigbevattende zakjes, sporen genoemd, zooals bij de Akelei, dan als kleine, honigbevattende beker- of trechtervormige ligchaampjes, zooals bij de Nieswortel, ja, somtijds tot slechts een paar zonderling en geheel afwijkend gevormde organen terug gebragt zijn, waarin men ze oppervlakkig onmogelijk herkennen kan, hetwelk in de bloemen van de Monnikskap het geval is, waar de vijf ongelijkvormige, blaauwe buitenste bloemdeelen, van welke het bovenste volkomen op een overgehaalde monnikskap gelijkt, niet anders zijn dan een gekleurde kelk.

Ook de bloemen der Anemonen leveren van zoodanige gedaanteverwisseling een voorbeeld.

Wie zou, in 't voorjaar met welgevallen starende op de helderwitte bloempjes der Bosch-Anemonen (Anemone nemorosa), tot de veronderstelling komen dat die bloem eigenlijk hare sierlijkheid alleen te danken heeft aan de vijf, in dit geval witte, kelkblaadjes. Wie zou, de fraaije donkerroode, rooskleurige of witte bloemen van de Japansche Anemoon ziende, of zelfs slechts een blik werpende op onze plaat, kunnen denken dat hier eigenlijk geen bloemkroon aanwezig is, en het, even als bij de Bosch-Anemoon, alleen de groote gekleurde kelk is, welke die bloem, oppervlakkig gezien, tot bloem maakt.

En toch is er gegronde reden om dit aan te nemen, ja staat het bij de kruidkundigen vast.

Misschien komt bij dezen of genen de vraag op, waarom men, wanneer hier blijkbaar één der beide kransen van bloemdeelen ontbreekt, niet liever tot de veronderstelling kwam, dat de kelk afwezig is, daar toch immers de wèl aanwezige organen veeleer als bloem- dan als kelkbladeren te beschouwen zijn?

En inderdaad die vraag zou zoo vreemd niet klinken. De bewering echter dat men hier met een gekleurden, of zoogenoemden bloemkroonachtigen kelk te doen heeft, berust maar niet op louter veronderstelling; ware dit zoo, dan zou ze zeker zeer gewaagd en kwalijk tegen tegenspraak bestand zijn. Men wordt hier echter voornamelijk geleid door de waarnemingen bij andere, aan deze zeer verwante gewassen, tot dezelfde familie behoorende, waaraan men, zooals ik daareven reeds opmerkte, meestal een sterk en bloemkroonachtig ontwikkelden kelk waarneemt, waar toch omtrent de indentiteit van dit orgaan geen twijfel bestaan kan, omdat men er die deelen, welke gewoonlijk de bloemkroon zamenstellen, de tweede serie van organen in de komplete bloem van buiten af, wel degelijk, zij het ook in veranderden vorm, aantreft. Wanneer men nu in sommige bloemen, die eigenlijke bloemblaadjes zoo klein ziet worden, dat ze aan het oog van den ongeoefenden waarnemer geheel ontsnappen, en daarentegen de kelkbladeren in gelijke verhouding in omvang zien toegenomen, zoodat deze volkomen de rol van een bloemkroon op zich schijnen te nemen, gelijk zulks bij de Nieswortel het geval is, dan kan men o.a. bij de Anemonen, die tot dezelfde familie behooren, toch wel tot geene andere conclusie komen, dan dat hier de bloemkroon ten eenenmale achterbleef, en mag men dit verschijnsel dan gerustelijk beschouwen als het gevolg van het des te sterker ontwikkelen van den kelk.

Genoeg hierover echter voor deze plaats. Het lag trouwens slechts in mijne bedoeling kor-