Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/67

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

31

Ziet men nu later, als de bloemblaadjes afgevallen zijn, wat er overblijft, dan blijkt dat niet alleen de kelk, maar ook de meeldraden en de stijlen, het draadvormige gedeelte der stampers namelijk, zijn gebleven, terwijl weldra het geheel de min of meer ronde vorm van het aanstaande vruchtje aanneemt, nu als 't ware door de kelkslippen, de verdorde maar toch nog steeds aanwezige meeldraadjes en de stijltjes gekroond.

Deze toestand wijkt van die welke men bij vele andere bloemen, waar na den bloei deze drie laatstgenoemde organen gewoonlijk, tegelijk met de bloembladeren, afvallen, aanzienlijk af. Ze is het gevolg van den eigenaardigen toestand waarin die bloemdeelen reeds tijdens den bloei verkeerden.

De kelk sluit dán namelijk zóó digt om het vruchtbeginsel, het benedenste gedeelte van den stamper, heen, dat die twee bloemdeelen volkomen ineengroeien.

Maar nu herinnert men zich dat de kelk het buitenste en het vruchtbeginsel daarentegen het centrale, dus het binnenste gedeelte der bloem is, en dat, in den normalen toestand, daartusschen in nog de bloembladeren en de meeldraden geplaatst zijn. Als nu de kelk zóó vast om het benedenste gedeelte des stampers, het vruchtbeginsel, heenligt, dat die daarmee zamengroeit, dan moeten onvermijdelijk de daartusschen liggende, of liever geknelde organen aan die ineenmenging, gemeenlijk vergroeijing geheeten, deelnemen.

Dit nu is hier werkelijk het geval. Men kan zich voorstellen dat het onderste gedeelte der bloemblaadjes, zoover die in den kelk besloten zijn, den vorm van steeltjes of nagels zou hebben, even als bij de Koekoeksbloem, en dat ze, wanneer de bloei voorbij is, wijl ze niet in hun geheel kunnen afvallen, omdat het onderste gedeelte tusschen de kelk en het vruchtbeginsel bekneld zit, dan afbreken, daar waar ze boven kelk en vruchtbeginsel uitsteken.

Dat deze beschouwing niet zoo ver bezijden de waarheid is, blijkt uit de meeldraadjes die steeds, als ze niet met andere, blijvende deelen vergroeid zijn, spoedig afvallen, maar in dit geval, vermoedelijk wijl ze steviger zijn dan de bloemblaadjes, en ze mede niet in hun geheel afvallen kunnen, omdat ze van onderen bekneld zitten, aanwezig bijven.

Weten we nu dat het vruchtbeginsel van buiten omgeven of liever overtrokken wordt, niet alleen door den kelk, maar tevens door de daarbinnen geplaatste bloemblaadjes en meeldraden, en zien we dan dat beide na den bloei, daaromheen bevestigd blijven en zich uitzetten naarmate de de jonge vrucht grooter wordt, dan ligt dunkt me de gevolgtrekking ook voor de hand, dat het vruchtje, in het wezen der zaak, iets anders vertegenwoordigt dan een zoodanig, hetwelk alleen uit een vruchtbeginsel ontstaat of liever, om duidelijker te spreken, dat het buitenste gedeelte van het vruchtje, zooals we dat zich nu zien ontwikkelen, de kelk is en wat daar nog binnen lag, en het eigenlijke vruchtje dus daarin besloten zit.


    sche zou zijn, vrij twijfelachtig is. Het is echter hier de plaats niet om daaromtrent in bijzonderheden te treden, die vermoedelijk den lezers ook vrij onverschillig zijn. Ik zie er dan ook hoegenaamd geen bezwaar in dat men ze beide als de gewone Meidoorn groet.