Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

30

Meidoorn namelijk, dan wordt het weêr des te gemakkelijker om, door vergelijking, eene kortere beschrijving van die waarvan thans in 't bijzonder sprake is te geven.

Seringen en Meidoorns!—wie kent ze niet, wie begroet de verschijning dezer door iedereen geliefde bloemen niet ieder jaar met blijdschap en opgewektheid?

"De zomer is in aantogt!" roepen ons die tot digte pluimen vereenigde bloemen van de eerste toe, en werkelijk geurt ons het lang en met ongeduld verbeidde zachte saizoen uit de witte bloemen der laatste tegen. Was de lente dikwerf nog schraal en koud, als de Meidoorns in vollen bloei staan is 't alsof we den noordewind tarten, alsof die al zijne ruwheid verloren heeft, nu hij ons den verkwikkenden geur der duizenden bloemen toevoert, waarmede deze overal aangekweekte boom als bedekt is.

De Meidoorn, ook wel Haagdoorn of kortweg Doorn genoemd (Cratægus Oxyacantha) wordt tegenwoordig gekweekt aangetroffen in minstens een twaalftal verscheidenheden of vormen, deels verschillende in het gevuld zijn, deels door de kleur der bloemen of vruchten of ook door het in nederwaartsche of hangende rigting groeijen der slank geworden takken. Ze zijn alle zeer fraai, en niet het minst die met donkerroode bloemen (C. Oxyacantha punicea); de ouderwetsche Meidoorn echter, hoewel ook min of meer door sommige verscheidenheden overschaduwd, blijft nog altijd een der meest geliefde.

De bloemen van den Meidoorn zijn ten getale van twaalf en meer tot bloemtuilen vereenigd, die, al komen ze niet alle op hetzelfde tijdstip open, toch weldra gelijktijdig in vollen bloei staan.

Plukt men één enkel bloempje af, en beschouwt men dat met een weinigje opmerkzaamheid door eene loup, dan wordt dat eenvoudige, sneeuwwitte bloempje, waaraan men welligt aanvankelijk geene andere schoonheidswaarde toekende, dan die het door de massale vereeniging verkreeg, ook afzonderlijk zeer fraai en dan valt tevens eene sterke gelijkenis in het oog met de veel grootere bloemen der Appel- en Peereboomen, waaraan de Meidoorn dan ook werkelijk zeer na verwant is. In hoofdzaak komen de bijzonderheden in de bloemen van den een en den ander ook vrij naauwkeurig overeen.

Beziet men de bloem van achteren, dan blijkt dat de kelkblaadjes gedeeltelijk met elkander zamengegroeid zijn tot eene buis, maar dat toch de vijf vrije toppen of slippen het aantal blaadjes verraden, welke dien buis zamenstelden.

Hierop volgen vijf sneeuwwitte bloemblaadjes (ik spreek natuurlijk thans alleen van de oorspronkelijke, de gewone soort), die zich, vooral door de loup gezien, zeer fraai voordoen. Ze zijn geaderd en als het ware uit een onnoemelijk aantal uiterst kleine glinsterende kristalletjes zamengesteld. Daarbinnen een twintigtal witte meeldraadjes van verschillende lengte, welker helmknopjes donkerbruin zijn, en in het centrum der bloem gewoonlijk twee stijlen, niet zelden echter slechts één[1].


  1. Dit laatste karakter, willen sommigen o.a. als herkenningsmiddel voor eene afzonderlijke soort, die dan Cratægus monogyna zou heeten, beschouwen; hoewel 't mij voorkomt dat die soort, die dan de tweede bij ons inheem-