Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

35

grooter en sommige organen somwijlen wat sterker ontwikkeld dan van de andere—zoo oppervlakkig ziet, dan blijft de opmerking gewis niet achterwege, dat die bloem aanzienlijk van de meeste andere bloemen afwijkt, inzonderheid met betrekking tot de centrale of geslachtsorganen.

Dit is evenwel slechts in schijn het geval, want, gaat men de plaatsing dezer organen hier goed na, dan valt het geenszins moeijelijk er drie zeer goed ontwikkelde en zelfs vrij groote meeldraden in te vinden, benevens den stamper in 't midden daarvan. Alles dus zooals men dat gewoon is ook in andere bloemen te zien. Maar de oorzaak van het zonderlinge voorkomen daarvan, zoodat men aanvankelijk die groote meeldraden zelfs niet eens kon vinden, ligt in de eigenaardige ontwikkeling van het topgedeelte des stampers.

Dat topgedeelte is, gelijk ik nu wel veronderstellen mag dat de lezer weten zal, de stempel, bestemd tot het opvangen van het stuifmeel. Veelal doet die stempel zich in andere bloemen slechts voor als eene knopvormige verdikking van den stijl, evenals de knop op eene speld; maar dikwijls treft men dat stampergedeelte ook onder zeer gewijzigde vormen aan, en niet zelden ook splitst de stijl zich aan den top in onderdeelen, zoodat men daar dan twee, drie of meer slippen aantreft. Gewoonlijk kan men dit dan beschouwen als het gevolg dáárvan, dat er oorspronkelijk wel meer dan één stamper aanwezig waren, maar die zoodanig tot één geheel zamengroeiden, dat alleen de toppen vrijbleven, die in dit geval het aantal aanduiden waaruit hij is zamengesteld.

Dat blijkt dán ook uit het vruchtbeginsel, hetwelk op eene dwarse doorsnede, uit even veel, min of meer zuiver door tusschenschotten gescheiden, vakjes blijkt te bestaan als er stempels aanwezig zijn.

Genoeg hierover echter. 't Zij voor het oogenblik voldoende te weten dat één enkele stijl zeer goed aan den top in meer dan één stempel eindigen kan, en zoo is het ook hier.

Die stempels van de Lischbloemen nu hebben nog dit eigenaardige karakter, dat ze naar buiten omgeslagen zijn, terwijl de meeldraden er van onderen vlak tegenaan liggen, zoodat deze door die bloembladachtige stempels volkomen voor het oog verborgen zijn.

De bloemkroon—eigenlijk, wijl er geen kelk aanwezig is, een bloemdek—bestaat hier uit zes bloembladeren, van tweeërlei vorm, namelijk drie groote, welke een buitensten, en drie kleinere, die een binnensten krans vormen.

Een blik op onze plaat doet die verschillende deelen duidelijk onderscheiden. Hier zijn de drie buitenste bloembladeren zeer groot, zacht lila van kleur met donker paarse aders, terwijl ze aan den voet geel zijn; de drie binnenste daarentegen meer purperkleurig. De drie sterk ontwikkelde stempels zijn tot aan het midden donker blaauw met purperen tint en teruggeslagen tot tegen de buitenste bloembladeren, terwijl de toppen een weinig opgerigt zijn. Om de meeldraden te vinden, zou men die stempels moeten opligten en de bloembladeren naar buiten ombuigen; immers ze zitten tusschen deze beiden besloten.

Deze prachtige variëteit, onder vele zeer fraaije welligt de schoonste, werd in 1861 met meer andere door von Siebold uit Japan aan zijn etablissement nabij Leiden toegezonden; ze bloeide daar reeds verscheidene jaren achtereen en werd herhaaldelijk naar andere inrigtingen verzonden en alzoo in den handel gebragt.