Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

43

ter en een ter linkerzijde aan, die volkomen gelijkvormig zijn en de „vleugels" heeten, terwijl de twee onderste, mede in vorm en grootte aan elkaâr gelijk, digt tegen elkander aanliggen, waarom men ze beide de „kiel" heet.

In deze beide onderste blaadjes besloten, liggen de meeldraden, tien in getal, waarvan er veelal negen grootendeels met elkander vergroeid zijn, terwijl de tiende en bovenste op zich zelf en dus vrij ligt. Binnen in de buis, door die vergroeijing der meeldraden gevormd, vindt men den stamper, bestaande uit een groot, langwerpig vruchtbeginsel, 't welk in een krommen, naar boven gerigten stijl met stempel uitloopt.

't Valt niet moeijelijk om reeds in dat vruchtbeginsel eene jonge peulvrucht te herkennen. Alle planten die tot deze familie behooren onderscheiden zich dan ook, behalve door den bloemvorm, nog dáárdoor, dat de vrucht eene peul is, die echter ook bij de planten van eenige aanverwante familiën aangetroffen wordt.

De peul der Wisteria is vrij groot en heeft wel eenige overeenkomst met die van de bekende Pronkboonen. 't Kan echter als eene hooge zeldzaamheid beschouwd worden wanneer die vrucht hier tot ontwikkeling komt; trouwens voor de vermenigvuldiging is aan de zaden geene behoefte, wijl deze heester zich gemakkelijk door stekken en ook door de wortels laat aankweeken.

Wat grond en standplaats betreft, hierover behoeft men zich weinig te bekommeren. De Wisteria toch groeit schier in elken grond, en op elke standplaats, waartoe men echter niet bij voorkeur een tegen het Noorden gelegen muur kiezen moet.

Ik zal dit artikel eindigen met de mededeeling van eenige bijzonderheden omtrent deze sierlijke plant, ontleend aan de door von Siebold en Zuccarini bewerkte Flora Japonica, en die vermoedelijk bij den lezer eenige belangstelling zullen vinden.

"Deze klimheester wordt algemeen in Japan aangekweekt, alwaar men hem bezigt voor priëelen en bedekte wegen in openbare en partikuliere tuinen en om de tempels. Zijne zich op grooten afstand verspreidende wortels brengen twee of meer windende stengels voort, dikwijls van 2–4 duim diameter, die zich tot eene hoogte van 12 tot 18 voet verheffen, alwaar zij eindelijk, als ze ondersteund of aan latwerk verbonden worden, een bladerendak daarstellen van 24–30 voet in 't vierkant, van 't welk dan de talrijke, somwijlen een el lange trossen met blaauwe bloemen naar beneden hangen, waardoor een bewonderenswaardig effect veroorzaakt wordt. Is de Fudsi (de Japansche benaming voor dezen heester) in April en Mei eenmaal in bloei gekomen, dan verzamelen zich de menschen uit de verschillende klassen der maatschappij onder dit loveren- en bloemendak, om zich te vermaken met muziek, zang en dans, daarbij tevens hun geliefkoosden drank, de Sake—een soort van rijstebier—, niet vergetende. Men improviseert dan dichtstukken, welke vervolgens op strooken papier geschreven en aan de bloemtrossen opgehangen worden. De Japansche litteratuur is rijk aan geestige en liefelijke gedichten ter eere der Fudsi, het symbool der lente; terwijl men in de verzamelingen kostbare schilderijen, dezen bloeijenden heester voorstellende, bewaart, die bij bijzondere feesten boven de eereplaats opgehangen worden. Reeds Kämpfer, zoo getrouw in het schetsen van tafereelen der gebruiken van de volken door hem bezocht, deelde onderscheidene gewoonten mede, op de Fuds