Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/109

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
82
NERGENA.

Volgen we dien, dan komen we op een breeden, ter wederzijde met jonge Eikeboomen bezetten zandweg en wij zien hier ter linkerzijde nog een oud overblijfsel eener heide.

Dat ook deze Westelijke streek, waar men nu niets dan bouw- en weiland ziet, vroeger door de heide werd beheerscht, blijkt hieruit, dat men deze struiken bijna overal langs de wegen aantreft; maar van een eigenlijke heide is hier in de buurt thans geen sprake meer. Men heeft deze lagere landen, zeker met veel moeite en kosten, productief weten te maken, en thans is de schrale zandbodem overal met een dikkere of dunnere humuslaag bedekt.

Met de heidevlakten zijn ook, behoudens een enkele uitzondering, de Dennen hier verdwenen. Men ziet er langs de wegen en velden Eiken, Beuken, Populieren, Elzen en Wilgen, even als in de lagere provinciën, waarin van zelf reeds ligt opgesloten dat er ook water aanwezig moet zijn.

Trouwens dit zagen we reeds aan de Dijkgraaf, en onmiddellijk achter Bennekom zagen we er, ter wederzijde van den weg, ook reeds een twijfelachtig begin van.

Wanneer we ons nu herinneren hoe diep het in den vijver der villa Del Borgo tegenover Oud-Vossenhol, staat, dan blijkt daaruit dat deze streek reeds veel lager ligt dan de groote grintweg; ook blijft de bodem verder naar de Geldersche vallei nog steeds flauw dalen.

Maar dat dorre stuk hei mag ons hier niet te lang ophouden.

De weg waarop wij nu wandelen buigt vervolgens linksom en wordt daar een jonge beukenlaan.

Nog maar enkele jaren geleden stonden hier zware Populieren, toen was die laan veel mooier en als het