Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/112

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XVI. NOG EEN WANDELING IN HET WESTEN.

 

Wij wandelen nu den grintweg op in de richting naar 't station, en wel tot aan de eerste inrijlaan van Hoekelum.

Daar tegenover, dus ook tegenover het woonhuis van den boschopzichter, dat op den hoek staat, is een zandweg, die naar de boerderij loopt, welke wij van den weg af zien. Het is nog een gedeelte van Hoekelum.

Deze boerderij gaan we langs en vervolgens een tweede, die een weinig van den weg af aan een zijlaantje staat[1]. Dit beuken- en eikenlaantje maakt juist hier een kromming en zet zich ter zijde van den karreweg voort.

Wij volgen het tot waar het zich weer naar links ombuigt en recht op een boerderij aanloopt.

Hier maakt ook onze weg een buiging naar links, tot aan een volgende boerderij ter linkerzijde, waar de weg


  1. Hier tegenover, dus aan de rechterkant, is een zijweg. Men kan dien inslaan, ingeval men (natuurlijk langs een omweg) achterom naar 't Station wil wandelen. Volgt men dien, slechts zorgende bij de krommingen er op te letten dat men de Noordelijke richting houdt, dan komt men ten laatste in de vlek Maanen te recht, dicht bij den spoorweg, maar toch een goed eind ten Westen van het Station, dat men daar op een afstand ziet, en waar een weg naar toe loopt. Die er gelegenheid en lust voor heeft kan dus van 't Station af deze geheele Westelijke streek tot Wageningen toe afwandelen, hetzij in eens of bij gedeelten, en haar voor zoover zij tot Bennekoms omstreken kan gerekend worden te behooren, leeren kennen.