Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/114

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
87
NOG EEN WANDELING IN HET WESTEN.

slaat men dan bij die hoeve rechtsom; volgt den weg rechtuit en komt dan aan de groote laan, die in de Lange steeg bij Steenbergen uitkomt. Wandelt men, na linksom geslagen te hebben die laan ten einde, dan kan men, als men er nog meer van wil hebben, aan het einde daarvan rechtsaf op den Vijver van Nergena afgaan.

Wil men dezen nog al langen omweg niet maken, dan gaat men verder rechtuit langs de kerk en school der doleerende gemeente op het dorp af.

Rekent men voor deze wandeling anderhalf uur, dan zal men niet veel te kort komen. Neemt men er den vijver bij, dan minstens een half uur langer, of zooveel meer als men zich daar wil ophouden.

 

De wandelingen ten Westen van den grooten weg zijn heel wat anders dan die in de Oostelijke streken.

Hier geen bergachtig landschap, ook geen bosschen en geen heidevlakten, 't Is deels bouw- meest weiland, maar langs die wegen treft men hier ruime vergezichten, met fraaie boomgroepen, elders zeer aantrekkelijke, zelfs idyllische plekjes aan, en zij leveren over 't algemeen verscheidenheid genoeg op, om den wandelaar in een aangename stemming te brengen.

Wat dit is, valt in 't algemeen moeilijk te zeggen; vooral daar hierbij de verschillende temperamenten en schoonheidsopvattingen een groote rol spelen. Een motief b.v., dat een schilder in opgetogenheid brengt, zal een ander, die, wat dichterlijker in zijn waardeering der natuur gestemd, aan een kalm idyllisch plekje de voorkeur geeft, allicht minder aantrekken; een ruwe weg, met diepe karresporen, die zeer "malerisch" is volgens den één, zal den ander doen pruttelen over de onbegaanbaarheid.