Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/122

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
93
DE ZIJSELT.

raadzaam, daar men een wandeling van minstens 2½ uur vóór zich heeft.

Wij gaan van het Station den Edeschen straatweg op, maar verlaten dien spoedig, om een wandelpad op de hei in te slaan, dat we even voorbij het hôtel van Laar tegenover een fabriek aan onze rechterzijde zien.

Dit pad (evenals al de andere wandelpaden hier over de hei aangelegd door de Edesche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer) loopt in eenigszins schuine richting tegen de zacht glooiende hei op. We volgen dit tot boven, waar de jonge dennenbosschen beginnen, en zien bij voorkeur niet om, vóórdat we geheel boven zijn.

Links krijgen we nu een lang recht pad, de voortzetting van het wandelpad dat wij opkwamen, maar 't welk wij nu niet volgen. Dit behoeft ons toch niet te beletten even naar de bank te gaan, die we daar, op het hoogste punt zien staan, wijl daar het uitzicht naar het Westen het schoonste is.

Het hier vóór ons liggende uitgestrekte panorama te beschreven is niet onze bedoeling, maar schoon is het in hooge mate.

Na hieraan den tol onzer bewondering betaald te hebben, gaan we eenige schreden terug en slaan den breeden zandweg in recht tegen over het pad dat wij opkwamen, tusschen het Zandbosch rechts en het Noorderbosch links[1].

Wij beginnen al dadelijk met te zeggen dat het hier tusschen die jongen dennenbosschen op dien breeden en gemakkelijken weg wel aardig zonnig, maar toch mooi

  1. Op de hoeken der bosschen zijn die namen in 't oog loopend aangegeven.