Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
94
DE ZIJSELT.

is, al kunnen we niet zoo dadelijk er bij voegen waarin dat mooie hier eigenlijk bestaat. Toch is het zoo, al leveren die dichte bosschen geen verscheidenheid op, en al beletten zij het uitzicht over het lager liggende land.

Nu we echter wat verder zijn gekomen en rechts de hooge kruinen van een ander gedeelte van dit bosch, boven het jongere zien uitsteken, begint ons voorgevoel dat het hier ook aan afwisseling niet zal ontbreken, een vaster vorm aan te nemen.

Dit hooge, oude gedeelte van het Zandbosch is in de eerste plaats het doel van onzen tocht.

Juist daar, waar een andere breede weg, van Ede afkomende op den onzen uitloopt, zien we aan onze rechterhand een opening tusschen het kreupelhout.

Als we dien zijn doorgegaan ontplooit zich voor ons een schouwspel, waarvan men schaars de wedergade zal vinden. We zijn hier op het hoogste punt van den Zijselt. Over een aanzienlijke uitgestrektheid is het zeer geaccidenteerde terrein bezet met heel oude Dennen; dikke, naakte stammen, nú dicht bij, dan verder van elkaar af staande, maar welker kruinen hoog in de lucht een gewelf van groen vormen, dicht genoeg om het geheel te overschaduwen. Sommigen staan kaarsrecht, anderen hellen meer of minder naar verschillende richtingen over, en het is juist den scheeven stand der meesten, die zoo volkomen harmoniëert met den sterk golvenden, dicht met oude dennennaalden bedekten bodem.

't Is volkomen waar dat over den smaak niet valt te twisten, daar zelfs bij de meest intelligente personen de smaken soms zeer uiteen loopen, maar dit tooneel, zeggen wij liever deze natuurtempel, moet op ieder die hier