Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/124

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
95
DE ZIJSELT.

komt een diepen indruk maken, 't Is geen dicht bosch, gelijk overal in de rondte; men ziet en wandelt op en af overal tusschen de boomstammen door, terwijl de bodem geen spoor van vegetatie vertoont, en er een zacht bed van de wie weet hoeveel jaren achtereen afgevallen naalden over ligt uitgespreid.

Dit klinkt eenigszins paradox: „een zacht bed van naalden", maar toch is het volkomen waar; zóó waar, dat men niet kan nalaten zich daar eenige oogenblikken op uit te strekken, om met volle teugen dit zeldzame natuurgenot te smaken.

Intusschen bepalen wij ons niet tot dit oude gedeelte van het Zandbosch, zonder twijfel een overblijfsel van een vroeger zeer uitgestrekt bosch, maar wenden onze schreden naar dat gedeelte, waar we, mede zeer verspreid een aantal wel is waar veel jongere maar toch ook reeds oude Dennen zien, maar die, elkaar in den groei niet hinderende, volkomen de natuurlijke groeiwijze dezer boomen doen zien, laag vertakt en gevuld. Prachtige boomen zijn daar bij, gelijk men ze maar zelden ziet, en alleen onder dergelijke omstandigheden kan zien.

Hoe verder we gaan, altijd op het hooge open gedeelte, hoe meer we in verrukking komen. Verdwalen kan men niet, al is er zelfs van een voetpad geen spoor. Het hooge bosch is in alle richtingen door jonge dennenbosschen omgeven, en is dus als het ware een afgesloten geheel, wel uitgestrekt, maar toch niet genoeg om te verdwalen, terwijl men overal vrije doorzichten heeft naar die hooge boomen.

Die geen tijd heeft voor een groote wandeling, verzuime toch niet dit bosch op te zoeken. Van het Station af is men er in een half uur.

Op een der hoogten staat een bank, waar we nog