Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/125

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
96
DE ZIJSELT.

een oogenblik verwijlen om daarna onze wandeling voort te zetten[1].

Wij slaan nu rechtsom en blijven den breeden, gemakkelijken weg volgen.

We gaan een dwarsweg voorbij en komen aan een beukenbosch dat we aan onze linkerhand houden; rechts volgt op het Zandbosch het nog ten deele zeer jonge Pruikbosch.

Nu volgt een oud dennenbosch, met een mooien, harden, gebogen boschweg en hebben we dit door gewandeld, dan komen we op een open gedeelte, heen en weer met akkermaalshout bezet.

We blijven rechtuit gaan en komen nu in het heerlijke Zuiderbosch. Wel bestaat dit meerendeels uit oude Dennen, maar er staan toch ook veel loofboomen in, zoodat het een gemengd bosch is. Altijd maar het hoofdpad volgende, ziet men links, een weinig van het pad af, een bank staan, die een welkome gelegenheid biedt, om hier eenige oogenblikken volop te genieten; immers de wandeling in dit prachtige bosch is één en al genot.

Wanneer we dit bosch ten einde en aan een dwarspad komen gaan we niet verder, maar slaan linksaf den oploopenden weg langs den zoom van het Zuiderbosch in. Ter linkerzijde, aan de Zuidzijde dus, is die weg met

  1. Wil men van hier terugkeeren dan kan men den daareven genoemden weg nemen in de richting naar Ede. Op zichzelf is dit ook een mooie wandeling. Men volgt dan dien weg, tot hij uitkomt aan een jonge, lange, rechte beukenlaan, die als 't een kwart-eeuw verder is, zeker prachtig zal wezen; nu is hij nog wat zonnig en het zand wat los. Nabij het einde splitst hij zich in tweeën; in elk geval komt men op den straatweg uit, ongeveer halfweg Ede.