Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
21
DE BREUKELERWEG — DE HEIDE.

Die verrassing wordt echter nog grooter, wanneer wij eenige schreden verder zijn gegaan, en op het punt zijn gekomen waar de langs de grens van het bosch oploopende Hallerbrinksweg op den Ginkelschenweg uitkomt.

Juist op den hoek van den Ginkelschen en Hallerbrinksweg stond tot vóór een paar jaren een dicht dennenbosch. Sedert dit er verdwenen is, is het gezicht in Z. Westelijke richting volkomen vrij geworden, en heeft men van dit hooge punt nu een uitgestrekt panorama vóór zich liggen, dat tot de schoonsten dezer omstreken behoort.

Voor uitvoerige beschrijvingen is in dit boekje, dat alleen bestemd is een wegwijzer te zijn, uit den aard der zaak geen plaats. Genoeg dus dat men van deze plek niet alleen een schilderachtig panorama vóór zich heeft, maar tevens den Ginkelschen en den ruwen maar teekenachtigen Hallerbrinksweg afziet. Voor hem, die, van denBreukelerweg afkomende, voor de eerste maal dat tableau onverwachts vóór zich uitgestrekt ziet, is het een ware verrassing.

Daarom is het dan ook raadzaam deze wandeling in de hier opgegeven richting te maken en dan, bij helder weer, liefst vóór den middag, met het oog op de verlichting.

Wij gaan thans den Ginkelschen weg niet af, maar nemen het voetpad (een vroeger boschpad), dat juist op den hoek begint en naar de hei loopt, waar het in een zeer ruw, smal karrepad overgaat. Spoedig zien we aan onze linkerhand, op eenigen afstand van het pad, een bank staan. Deze stond vroeger aan den rand van het bosch, wijl alleen van daar het panorama open lag. In schuine richting dalen we de hei af, steeds het karrespoor houdende, tot wij het, waar het links en rechts