Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/102

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
84
IN DE „NEUE WELT.”


naar Weenen gaan. Tot in de kleinste tuinen, ja zelfs in de benauwdste kelders, waar bij ons (in Berlijn) de muziek eindigt en het schandaal begint, treft men dáár nog een niet te miskennen aanleg in het hanteeren van den strijkstok, en een natuurlijk welgevallen aan in 't geen wèl luidt. En hoe dikwijls, hoe dikwijls heeft een kleine troep straatmuzikanten, die tot laat in en nacht vóór een bierhuis in de Lenaugasse speelde, mij bijna tot schreiens toe geroerd, wanneer zij hun: „Gott erhalte Franz den Kaiser" deden hooren; wanneer dit lied, hier gedicht en nergens met zooveel naïvieteit als hier, op zijn geboortegrond, voorgedragen, te midden der middernachtelijke stilte, nog veel dieper indruk maakte dan anders."—

Men moet wel geheel omvatbaar zijn voor genot, men moet zóó geweldig door maatschappelijke zorgen, door wezenlijke of ingebeelde bekommernissen aangegrepen zijn, dat men geen oogen heeft voor zooveel licht en leven, zooveel lust en opgewektheid, dat men geen ooren heeft voor zooveel liefelijke melodieën, dat men volkomen ontoegankelijk is voor de indrukken, die een blijkbaar volop genietende menigte