Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
VIII
EEN WOORD VOORAF.

wat verder op dat terrein te wagen, maar ik hield mij daarvan terug, om niet, door te veel uitweidingen, het begrip van datgene, waarover ik meer bijzonder handelde, moeilijk te maken.

Later—zoo dacht ik,—en ik stelde steeds uit.

Toen ik onlangs eenige behoefte gevoelde aan rust, in den zin van afwisseling of recreatie, schreef ik deze novelle.

Is dit zoo'n wonder?—Ik kan niet inzien waarom.

Ik geloof toch dat men zoo iets mag verwachten, van ieder die er inspiratie toe gevoelt, en dan zeker niet in de laatste plaats van hem, die, met een warm hart voor alles wat schoon is en goed, bovendien, door zijn dagelijkschen omgang met de liefelijkste schepselen der natuur, daarin ruimschoots voedsel vindt ook voor zijn fantasie; en dit temeer, wanneer hij met een levendige verbeeldingskracht bezield is, en zich bovendien van der jeugd af met de beoefening—behalve van vreemde—inzonderheid van onze beste dichters en prozaschrijvers heeft bezig gehouden; al is 't ook waar, dat hij dit slechts kon doen in uren.... neen vaak slechts in oogenblikken—aan andere, meer inspannende studie of dagelijksche werkzaamheden ontwoekerd.

't Is dan ook wellicht meer, omdat ik mij op litterarisch gebied tot hiertoe slechts in een bepaalde richting bewoog, dat sommigen vreemd zullen opzien, nu ik het durf wagen ook dezen weg in te slaan.

Welnu, zij veroorlooven mij hun te herinneren wat Goethe indertijd gezegd heeft.