Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
105
ANNA.


—Neen, zoo meen ik 't niet, dit weet ge wel beter. Maar dit portret behoort niet tot die, welke men in een winkel koopt. Ernst, om 's Hemels wil, zeg mij, hoe komt ge daaraan?

—Maar hoe heb ik 't nu toch met u? 't Is misschien een oude kennis, of....

—Vraag mij niets meer, maar zeg mij hoe het in uwe handen kwam. Gij kunt niet gissen hoe ge mijn ongeduld op de proef stelt, en in welk een pijnlijken toestand ik verkeer. Straks zal ik u meer zeggen; maar thans en vóór alles, vertel mij zonder omwegen, eerlijk en oprecht, alles wat ge van die dame weet. —

Ernst begon nu te begrijpen dat hier wellicht meer achter school dan hij kon gissen, ja dat 't niet onmogelijk zou zijn dat hier oude liefde in 't spel was. Hij nam daarom, na kort overwegen, Fritz bij den arm, en zei: Kom mee naar ginder; bij dat perkje Viooltjes staat een bank, mijn moeder zit daar gaarne; gij zult dan meteen vernemen, waarom zij er zoo gaarne zit; bovendien behooren die bloempjes als 't ware bij 't geen ik u te vertellen heb.—Ik zal—zoo ging hij wan-