Daar deze aangelegenheid voor Fritz koren op zijn molen was, spoorde hij Ernst, die het stukje papier, waarop die aanteekeningen moesten staan, niet spoedig kon vinden, aan, er nog eens goed naar te zoeken. 't Was echter niet tusschen zijn brieven, enz. te vinden, en reeds wilde hij 't opgeven en de brieventasch weer in zijn zak steken, toen 't hem inviel ook eens in een afzonderlijk vakje te zien, waar hij overigens nooit iets dergelijks bezorgde. Hij opende dus dit vakje, en 't eerste wat Fritz, die, zonder nu juist onbescheiden te willen zijn, nevens hem stond en hem dus zag zoeken, in 't oog viel, was een vrouwenportret.
Plotseling voelde Ernst zich door hem bij den arm grijpen.
— Ernst, riep hij uit, hoe komt ge aan dit portret?
Ernst zag hem verwonderd aan, want Frits was bleek geworden en zijn lippen beefden.
— Maar wat duivel! is 't nu zoo'n wonder dat een jongmensch een mooi meisjesportret in zijn brieventasch heeft? Mij dunkt dat het tegendeel veleer recht tot verwondering zou geven.