Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/125

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
107
ANNA.

—Maar die brief, die brief! wat behelsde die?

—Och wat gaat u dat nu aan? Daarin stonden bijzonderheden van persoonlijken aard, en dus....

—Juist dáárom moet ik die weten; zij zijn voor mij thans het belangrijkste van alles. In Gods naam talm toch niet langer en verberg mij niets. Ziet ge dan niet hoe uw mededeelingen mij getroffen hebben?—

Werkelijk zag hij er zeer opgewonden uit, wat tegen zijne gewone bedaardheid sterk afstak.

—Maar waarom, zei Ernst, zou ik 't u ook niet vertellen. 't Is toch veeleer iets goeds dan iets kwaads, en het maakt eigenlijk het slot van mijn verhaal uit. Ziehier dan wat ze mij schreef. Straks, als we in huis zijn, zal ik den brief opzoeken en hem u zelf laten lezen.

Dit meisje, of deze jonge dame, van wie ik niets meer wist dan waar ze woonde en dat ze Anna heette—haar familienaam bleef mij trouwens onbekend—was, zoo luidden hare mededeelingen' van fatsoenlijke afkomst; ook was ze nog niet dátgene, waarvoor ik, de omstandigheden, waaronder ik haar leerde kennen in aanmerking genomen, recht had haar te houden; maar alleen het toeval, of, gelijk zij zelf zich uitdrukte, de Voorzienigheid, was