haar op het uiterste oogenblik ter hulp gekomen. Hiertoe nu was ik het middel geweest, en ze gevoelde er behoefte aan mij dit op hare beurt, na mijn openhartig schrijven, mede te deelen. Zij stelde er hoogen prijs op, dat, kende ik haar ook niet veel nader dan van aanzien, zou ik haar vermoedelijk ook nimmer wederzien en haar allicht weldra vergeten hebben, ik haar toch niet verkeerd mocht beoordeelen, wat anders zonder eenigen twijfel het geval moest zijn.
Ze was geen Wienerin van geboorte en behoorde ook niet te Weenen thuis, maar in een stad niet zeer ver van de hoofdstad; welke meldde zij niet. Hare moeder was weduwe, en had een onbezorgd leven.
In de maand April van dit jaar bood een glasfabrikant, een oud bekende haars vaders, haar de gelegenheid aan, om niet alleen kosteloos de Wereldtentoonstelling te gaan zien, maar zelfs gedurende de zomermaanden in Weenen te verblijven, mits ze voortdurend het oog wilde houden op zijn etalage, zoodat die stofvrij bleef; tevens kon ze dan commissies aannemen, enz., voor hetwelk hij een vertrouwd persoon, die met broze voorwerpen wist om te gaan, noodig had.