Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
4
OP DE HEI.


met de balsamieke en versterkende geuren van het gekapte dennenhout, zou mij goed doen, zoo meende ik; en ik had juist geraden, want, was ook bij mijn tehuiskomst de rhumatische pijn nog niet geheel geweken, ik had toch nieuwe veerkracht, nieuwen lust gekregen, en mijn natuurlijke opgewektheid had weer haar gewone peil bereikt.—

Ik moest wel beginnen met u dit mede te deelen, Lezer, omdat ge anders, wanneer ik u zeide dat ik, tegen 't vallen van den avond op een prachtigen Julidag, alleen onder de veranda van een huis, buiten het dorp Bennekom zat, niet zoudt begrijpen hoe ik dáár verdwaald was geraakt en wat ik er had uit te voeren.—Ik zat daar toen geheel alleen, met die zalige gewaarwording, waaraan men steeds geneigd is zich over te geven, wanneer alles wat men ziet, alles wat zich aan de verbeelding opdringt, zich als oplost in een onbestemd genot. Ik genoot met volle teugen de liefelijkheden, die de Natuur mij dáár op dat oogenblik in zoo ruime mate ten beste gaf.—

Bij het terugdenken daaraan, is 't mij alsof het verledene weder het tegenwoordige wordt.