Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
5
OP DE HEI.


't Is heet geweest vandaag, en nog zijn alle voorwerpen als in een ijl, blauwachtig waas gehuld, dat op hitte en droogte wijst. Het plantenrijk tiert nog op een paar goede regenvlagen, die eenige dagen geleden vielen, maar lang kan 't niet meer duren, of de zandgrond zal uitgedroogd zijn. Nóg echter geeft geen dorre struik, geen verschroeide heester blijk van afmatting of gebrek; zelfs het gras, overigens hier op verre na niet zóó dicht en zóó frisch als in vaster gronden en vochtiger streken, staat nog welig groen, en de Rozen—'t is in het beste van den rozentijd—de Rozen bloeien en geuren dat 't een lust is; ze bloeien maar wat spoedig uit, want ze leven zoo snel in dezen tijd van genieten; wat 's morgens ontluikt, wordt door den frisschen nachtwind reeds uitééngeplukt en over de hei gejaagd. Maar ze leven meer en beter, dan die onder een bewolkten hemel dagen lang smachten naar zonneschijn en warmte, om eindelijk verbleekt uitéén te vallen, zonder levensgenot te hebben gekend; ze volgen elkander spoedig geregeld en zonder tusschenpoozen op, even als het ééne geslacht het andere; er is overvloed van bloemen elken dag.