zijn, dat ze niet het gezond verstand overvleugelt. Daarom, laat mij, laat anderen die verbeelding; 't is trouwens altijd gevaarlijk den spot te drijven met wat voor sommigen heilige ernst is.
Ja, zoudt ge wel gelooven dat zelfs op dit oogenblik het gezicht dezer bloempjes mij bemoedigt. Het is mij, hoe langer ik ze zie, of thans vooral die bloempjes mij met hun oogjes aanstaren, of ze mij moed willen inspreken, zooals geen menschelijke taal dit zou vermogen, 't Is mij, Ernst,—en hier drukte zij haar zoon de hand—of uit die bloempjes de oogen der Voorzienigheid liefdevol en geruststellend mij tegenblikken, en er een stem uit hen opgaat, die mij toefluistert: stel u gerust, Mijn oogen zullen uwen zoon volgen, Ik zal over hem waken.—
Ernst kuste zijn moeder hartelijk; hij glimlachte niet meer; hij begreep wat er in haar omging; hij eerbiedigde hare bekommernis en evenzoo de bron waaruit haar troost toevloeide.
Toen ze verder wandelden, zag hij nog even naar die Viooltjes om,.... maar neen, iets anders dan bloemen kon hij er niet in zien.