Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/60

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
42
HET VERTREK.


Hoeveel droefheid het afscheid ook in dit gezin baarde, toch was het oogenblik van vertrek aan allen welkom. De majoor liep reeds vooruit naar buiten; hij hield er niet van om bij dat afscheidnemen tegenwoordig te zijn, er komt, naar zijn zin, altijd te veel sentimentaliteit bij in 't spel.

Na zijn zuster hartelijk omhelsd te hebben, strekte Ernst de armen naar zijn moeder uit; deze echter nam zijn hoofd tusschen hare handen, zag hem helder in 't gelaat en gaf hem toen een langen, langen kus: „Dag Ernst, dag jongen; wees gelukkig"!... Meer niet.—

 

— Neen, in zoo'n tentwagentje op den straatweg niet,—besloot eindelijk de majoor, nadat hij eenige oogenblikken had zitten peinzen.—Ik zou zóó hard moeten schreeuwen, dat de koetsier 't kon hooren. Op 't spoor zal het beter gaan, of anders te Arnhem in 't station, daar hebben we toch een kwartier tijd.... Ik had 't toch eigenlijk gisteren.... Hm! 't is nu niet anders.—

Aan 't station gekomen, was den eersten dien hij zag een oud krijgskameraad, en, wat nog meer zegt, een trouw jachtgezel tevens.