— Ha! Bonjour Stolman. Ook naar Arnhem? Zeker uw zoon?
— Ja, hij gaat naar Berlijn en ik ga tot Arnhem met hem mee.
— Verduiveld, dat doet me plezier; dan gaan we samen.
Ze namen dus in dezelfde coupé plaats. Dat deze twee nu weldra in een druk gesprek gewikkeld waren, en er dus in dit rijtuig van 's majoors „ernstige" toespraak alweder niets kwam, is gemakkelijk te begrijpen.
Hij geraakte er hoe langer zoo meer mee in de klem, want er bleef hem nu nog maar ééne gelegenheid over, namelijk in 't station. Maar die was dan ook zoo goed als zeker, en dus was 't hem eigenlijk niet onwelkom, eerst nog wat afleiding te vinden, dat zou hem beter op zijn dreef brengen. Bedroefd was hij wel niet. Wel neen, waarachtig niet; zoo'n kerel als hij, bedroefd?—Gekheid! Hij was maar wat overspannen door al die drukte. Ja, hij zou er zelfs niets van weten dat zijn jongen voor langen tijd van huis ging, als die „ernstige" toespraak maar van zijn hart was. Ernst ging toch zijn fortuin