Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/77

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
59
DE VRIENDEN.


Ook zij wist wel dat haar Ernst goed, braaf en oppassend was, maar alleen in Weenen, in de stad, die men haar had afgeschilderd als een modern Babylon, deze gedachte baarde haar veel vrees, en zeker niet geheel ten onrechte, al is het ook waar dat men door die schildering de Donaustand grootelijks onrecht had gedaan.

Als ze echter straks naar buiten ging, waar, thans op een ander perkje, weer eenige van die zwarte, witoogige Viooltjes, die nog van 't vorige jaar overgebleven waren, haar toelonkten, als wilden ze zeggen: „Weet ge nog wel, dat ge vóór twee jaren ook zoo bedrukt waart; dat wij u toen opbeurden; dat óns gezicht u toen hoop en vertrouwen inboezemde, in welke hoop en welk vertrouwen gij u later niet zaagt teleurgesteld," dán werd ze weer moediger, en, kon ze ook een zekere ongerustheid niet geheel van zich werpen, toch was de gedachte: „de oogen der Voorzienigheid zullen hem ook dáár volgen," voldoende, om haar blijdschap met zijne bevordering en zijn tehuiskomst over eenige maanden den boventoon te doen krijgen. De brief, dien Ernst van haar ten