Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/131

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

VOORUIT .... ACHTERUIT.

 

 

 
oen vóór eenige jaren een onzer volksvertegenwoordigers in 's lands vergaderzaal verkondigd had, dat de maatschappij, trots alles wat men in tegenovergestelden zin mocht beweren, niet vooruit gaat, en niet kán vooruitgaan, maar dat we eigenlijk slechts in een kringetje rondloopen, om, na korter of langer tijd, weer precies op hetzelfde punt terug te komen, waar wij—of zoo niet wij, dan onze voorgangers—vroeger stonden, keek men elkaar met verbazing aan, en vroegen sommigen: zou 't waar zijn?

— Wel zeker, zeiden enkelen, en ze legden rustig het hoofd op hun kussen, denkende: laat maar zorgen en zwoegen en tobben, die er lust in hebben, ik houd niet van monnikenwerk; ik vergenoeg mij met den toestand zooals die is. Waartoe zal ik mij meer moeite geven dan noodig is? Vóóruit komen we toch niet, en of ik wat sneller of wat langzamer in dien cirkel rondloop, doet er niets toe; ik doe 't dus op mijn gemak.

— Wat er mij nu toe brengt, om die ongerijmdheid opnieuw te gaan opdisschen?

— Zoo aanstonds deel ik u dit mede.