Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/148

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
132
EEN AARDIG VERSCHIJNSEL.

— 't Is ook een aardige plant. Hebt u de blâren weleens zien walsen?

Ik keek hem even schuin aan. Wil je nu bijvoorbeeld ook met mij een loopje gaan nemen, ouwe schalk, dacht ik; daar zullen we toch een schotje voor schieten.

— Welzeker heb ik, zei ik, om hem met gelijke munt te betalen; ik zag ze zelfs wel dansen en springen.

— Ja, 't is verduiveld aardig, vervolgde hij, en had inmiddels een gevind blad van de plant afgeplukt, er de vinblaadjes afgestroopt en ze in een gieter met water geworpen, die toevallig naast hem stond.

Ik stak inmiddels een sigaar aan, ten einde een voorwendsel te hebben om eenige oogenblikken te wachten, zonder daar den schijn van aan te nemen, maar hield intusschen oplettend die blaadjes in 't oog.

Dit behoefde ik echter niet lang te doen.

— Daar gaan ze. Hiep! Hiep!—Kijk, nu die weer, hiep! hiep! hiep!—Nu beginnen ze allemaal. 't Is toch verd...d aardig!

't Was aardig, maar nog aardiger om zijn prettige gezicht te zien.

Hij had een schik van belang.

Ik ook.

Toen ik de zekerheid had dat hij mij niet in 't ootje wilde nemen (veel te goed was hij daar niet voor), kwam ik er voor uit dat ik het nooit gezien en er ook nooit van gehoord had. —

 

 

Een week of drie geleden werd mij een plant gezonden, met verzoek te zeggen wat het was.

Ik herkende haar onmiddelijk, maar de naam....?

't Is opmerkelijk hoe er, soms zeer gemakkelijk te onthouden,