Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/147

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
131
EEN AARDIG VERSCHIJNSEL.

Hij rammelde dan de in den loop der jaren opgevangen talen van alle natiën door elkaar, en maakte er een poespas van, waarbij het Volapuk als hemelsche muziek zou geklonken hebben.

Dat hij zich intusschen met zijn fabeltjes wel eens vastgewerkt heeft, is mij meermalen verteld; te verwonderen is dit trouwens niet, want niet alle bezoekers zijn zoo onkundig als zij zich voordoen.

Dat ik het hem meermalen verbood den bezoekers dwaasheden te vertellen, die ze ter goeder trouw aannamen, spreekt van zelf, te meer daar het onder het personeel bekend was, dat hij het meestentijds uit louter ondeugendheid deed, maar ik begreep heel goed dat ik gemakkelijker een moor blank zou kunnen wasschen, dan hem deze ingewortelde gewoonte afleeren. Hij kón 't niet laten.

Toch mocht ik hem heel graag lijden, want hij behoorde tot een ras, dat nog zoo eigenaardig den vroegeren tijd deed kennen en hetwelk thans zoo goed als als uitgestorven is.

 

— Dat is nog een oude kennis, dien je daar onderhanden hebt, zei ik op zekeren dag, toen hij aan 't opbinden van koudekas-planten bezig was.

Hij was met een harde plant bezig, die ik reeds als kind gekend en voor mijn herbarium gedroogd had.

De naam stond er echter niet bij, en ik herinnerde mij dien zoo spoedig niet.

— Wat duivel, hoe heet die nu ook weer?

— 't Is de Schinus Molle.

— Ja, je hebt gelijk; 't was nog een lievelingsplant van den ouden dokter Dalen, te Rotterdam (indertijd Directeur van den Hortus aldaar, een toen algemeen bekende plantenliefhebber van den echten stempel).