zeer regelmatig, scherp zaagtandig is uitgesneden. Het topblaadje is 4—5cM. lang en 1cM. breed.
Daar de plant, ingesneden zijnde, goed uitgroeit, verkrijgt men er gemakkelijk goed gevormde exemplaren van.
Bloemen heb ik er nooit aan gezien; daar is trouwens niet veel aan verloren, want die zijn ver van in 't oogloopend fraai, gelijk blijkt uit eene afbeelding in het Botanical Magazine, waarin de oude Hooker haar reeds vóór ruim vijftig jaar (1834) afbeeldde (tab. 3339).
De plant behoort tot de zoogenaamd Tweehuizigen; de bloemen zijn namelijk òf mannelijk òf vrouwelijk, nooit tweeslachtig, terwijl die der verschillende sexen steeds op verschillende planten voorkomen, zoodat men met mannelijke of vrouwelijke planten te doen heeft, even als dit b.v. met de Hennep (Cannabis sativa) het geval is.
De Schinus Molle behoort tehuis in Zuid-Amerika, met name in Peru en Brazilië, voornamelijk echter in Peru, waarom ze reeds van ouds den naam draagt van „Peruaansche Mastikboom," ook „Peruaansche Peperstruik."
Deze boom—want een boom is het in Peru—staat daar zeer hoog aangeschreven, misschien ten deele om de op mastik gelijkende hars, die hij uitzweet (Amerikaansche mastik), mogelijk ook wijl de sterk aromatische bladeren als uitwendig geneesmiddel van wonden, zweren, enz., geroemd worden; denkelijk wel het meeste om de zoete vruchtjes, waaruit siroop, azijn en ook een aangenaam smakende, gezonde drank bereid wordt. Bovendien worden de bladeren tot geelverwen gebruikt.
Bij wrijving hebben de vinblaadjes een eigenaardigen, niet onaangenamen, eenigszins terpentijnachtigen reuk.
Volgens verschillende schrijvers over Peruaansche planten