afwisseling hun ouders aan, en begrijpen niet wat er aan scheelt, maar dàt er iets aan hapert voelen ze zeer goed; mevrouw merkt het ook wel, ze bespeurt duidelijk dat de heer des huizes zit te mopperen, maar, daar ze niet kan gissen of 't soms over iets is, waar de kinderen niet van behoeven te weten, houdt zij zich of ze er in 't minst geen erg in heeft.
— Pa is boos, zegt op een na de jongste, die een guitige brunette belooft te worden, tot haar oudsten broer, die naast haar zit.
Dit woord trekt de volle opmerkzaamheid van den achtjarigen Benjamin, die reeds niet scheen te begrijpen waarom pa zijn kroeskopje niet onder zijn arm nam en hem eens uit zijn glas liet drinken, zooals gewoonlijk. Hij pakt zijn pa bij den arm en vraagt, terwijl hij hem met zijn blauwe kijkers belangstellend aanziet.
— Is pa boos?
Dit is zóó op den man af‚ dat de heer Z. die aanvankelijk zijn maal niet door onaangename mededeelingen scheen te willen vergallen, nu hij daarmee klaar is, eenvoudig antwoordt:
— Ja loeres, pa is boos, erg boos zelfs.
— Heb je onaangenaamheden op de plaats gehad? vraagt mevrouw nu.
— Dringer heeft me tegen November zijn dienst opgezegd. —
Wanneer bij een knetterenden donderslag een der groote spiegelruiten gesprongen en het glas rinkelend in de kamer gevlogen was, zou dit wel meer schrik, maar zeker niet meer verbazing hebben kunnen veroorzaken dan dit eenvoudige bericht.
— Dringer, de baas, zijn dienst opgezegd? Maar hoe is dat mogelijk?