Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/203

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
187
DE KERKHOVEN.

In plaats van vier, vijf kleine kerkhoven voor verschillende gezindten, in plaats van kerkhoven voor armen en voor rijken, in de nabijheid van elke stad één uitgestrekte ruimte, ingericht tot een park, naar de eischen der bestemming ervan ingericht, doelmatig beplant, zorgvuldig onderhouden, zoodat het als wandelpark zooveel mogelijk aantrekkelijkheid heeft. Dit zou een laatste rustplaats behooren te zijn voor allen zonder onderscheid; immers het schreeuwt tegen elk zuiver zedelijk beginsel om nog afscheiding te maken tusschen de menschen, nadat ze een leven hebben verlaten, waarin alleen die afscheidingen te pas komen. Het is juist die splitsing welke tot versnippering in het kleine aanleiding geeft, en die als de hoofdoorzaak te beschouwen is, waarom onze kerkhoven, de besten niet uitgezonderd, in een toestand verkeeren, die ons bij een weinig ernstig nadenken tot schaamte dwingt.

Dat de nakomelingen om verschillende reden toch een meer of minder in 't oogloopend verschil verlangen, is te natuurlijk om er bij stil te staan. Maar in een park als de hier bedoelden is zoodanige wensch gemakkelijk te bevredigen. Zelfs de secte-afscheidingen, hoe dwaas dit moge zijn, zijn in zoodanig plan zeer goed op te nemen. Hoofdzaak is maar dat men over eene zeer uitgestrekte terreinruimte te beschikken hebbe, waartoe bijv. voor Amsterdam een oppervlakte als het Vondelpark nog maar een zeer bescheiden eisch zou zijn, en voor andere steden naar evenredigheid.

Zeker zal de aanleg van dergelijke kerkhoven zeer kostbaar zijn, maar als men zich ernstig de vraag stelt of niet de piëteit aan den éénen, de liefde en hoogachting, die we onze dierbare afgestorvenen bleven toedragen, aan den anderen kant in dit opzicht hooge eischen mogen stellen, waaraan