Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/224

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
208
WAT VEEL GEVERGD.

staan althans in haar groei stil. In dezen toestand heeft vooral de witte wollige luis er veel vat op. Deze diertjes ontlasten een kleverige vloeistof, zoodat de bladeren vettig op het gevoel worden. Is dit het geval, dan blijft er al het stof aan vastkleven, en vooral de sporen dier Wieren en Zwammen ontwikkelen zich er dan zeer gemakkelijk op. Daardoor worden de huidmondjes der bladeren gesloten. De uitwaseming wordt belet, ze kunnen dus ook geen lucht meer opnemen, en daar moet noodzakelijk ziekte en verzwakking het gevolg van wezen. Het ééne hangt nauw met het andere samen.

De dokter klopt E. op den schouder en zegt: je hebt gelijk man, daar dacht ik nu weer niet aan, maar wèl beschouwd moet het zoo wezen.

— En neem er nu maar eens de proef van, vervolgt E. Zet een plant uit een begroeiden pot in een schoonen; breng daarna de plant in een zindelijke kas en houdt den pot zuiver; ik sta er u voor in dat zij zich zal herstellen, dat haar geelachtige bladeren weer goed groen zullen worden en er nieuwen groei in zal komen; altijd als ze niet reeds te ver weg was en men haar goed behandelt. Geloof mij, ik heb ook elders de vóór- en de keerzijde dezer medaille leeren kennen, en ik ben het volkomen met den schrijver eens, dat schoone potten voor goede plantenucltuur van veel belang zijn.

— A. en B. kuchen en brommen wat binnensmonds.

— Nu valt jelui me toch tegen, zegt de dokter. Anders wil je nog wel toestemmen als je overtuigd bent en nu ....

— 't is me ook een aardigheid om al je potten misschien tweemaal in 't jaar ....

Drie, vier, vijfmaal, zegt E., al naar 't noodig blijkt. In de ééne kas meer dan in de andere.

— Maar wat een werk!