een bergplant of alpine moeten zijn, en daarvan draagt ze het karakter niet. Parkinson zal wel dichter bij de waarheid geweest zijn, toen hij haar Spanje en Italië tot vaderland gaf. Latere schrijvers brengen dit weer twijfelachtig naar Indië terug, terwijl enkelen de zaak geheel onbeslist laten.
Vilmorin hakt echter, in zijn Fleurs de pleine terre, den knoop door, en zegt, zonder zweem van twijfel, dat ze in Zuidelijk Europa thuis behoort, van waar Clusius ook de eerste zaden had ontvangen, echter onder den naam van de „Indische Scabiosa," welken naam hij meende te moeten behouden. Wat tot die benaming aanleiding gaf bleef onzeker.
Reeds van 't begin af trok zij om hare fraaie bloemen (ik noem hier gemakshalve de op bloemkorfjes gelijkende bloemhoofdjes bloemen) zeer de opmerkzaamheid, en reeds zeer spoedig kende men verschillende variëteiten.
Terwijl ze toch in de Leidsche editie van 1618 van het Cruydt Boeck van Dodonæus, nog niet vermeld wordt, kende Munting er, tegen het laatste der 17e eeuw, reeds zeven verscheidenheden van, die hij onder de volgende namen beschrijft[1]:
Scabiosa indica flore purpureo.
,,,,,,,, et albo-variegato.
,,,,,,rubro.
,,,,,,,, et albo-variegato.
,,,, prolifera.
,,,,,,in flore prolifero.
,,,,arborescens.
Deze variëteiten zijn, op de laatste na, die verdwenen
- ↑ A. Munting, Nauwkeurige Beschrijving der Aardgewassen enz, 1696, bladz. 863.