Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/253

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
237
PLANTENBESCHERMING.

ligt om blijk te geven dat ze de plichten kent welke dat lidmaatschap haar oplegt. Ze krijgt een kleur, roept den hond tot zich en zegt, op scherper toon zelfs dan men van haar gewoon is:

— Dat komt nu toch niet te pas om het lieve dier, dat je vriendschap toont, onschuldig te mishandelen.

— Jelui lijkt wel gek, met je dierenbescherming, luidt het antwoord, op reeds iets zachteren toon gegeven. (Nurks houdt veel van zijn hond, en hij heeft er zeker spijt van hem van zich gejaagd te hebben, maar hij wil 't niet weten). Intusschen frommelt hij het blad, waarin hij zat te lezen, in elkaar.

— Maar wat doe je nu? Nu kreuk je Sempervirens, daar je anders zoo netjes op bent, dat je 't zelfs niet wilt uitleenen.

Ze neemt het blad op, strijkt het glad en vouwt het weer goed in de plooien. Nurks laat haar begaan. 't Doet hem eigenlijk plezier, want anders had hij 't zelf moeten doen, en dat ging toch niet wel aan, met het oog op zijn prestige.

Zijn vrouw laat hem echter niet los, want hij heeft in haar zwak getast.

— En wat heb je nu weer tegen dierenbescherming? Daar was je toch vroeger niet tegen; je hebt zelfs gezegd dat je ook wel lid zoudt geworden zijn, als je 't niet had gelaten uit vrees dat men je een ziekelijke overdrijving zou ten laste leggen.

— Ja juist, daar heb je 't. Nu sla je den spijker precies op zijn kop. Die ziekelijke overdrijving doet 't hem. Die doet per slot van rekening meer kwaad, dan de bezadigde toepassing van 't beginsel goed doet.

— Nu ja, dát sommigen de zaak overdrijven, spreek ik niet tegen; je weet ook wel dat ik die dikwijls belachelijk