Ik deed het reeds dikwijls, zeer dikwijls. Men zou zeggen 't moet gewoonte worden en door de gewoonte moest de meeste indruk ervan verloren gaan, moesten de scherpe kanten ervan afslijten. Integendeel. 't Is of het voorjaar met ieder jaar iets nieuws, met ieder jaar meer aantrekkelijks krijgt, naarmate men ouder wordt.
Liefde voor planten slijt ook niet met den tijd, maar ze groeit aan, en, mag men langzamerhand wat onverschilliger worden voor veel, waaraan men vroeger groote waarde hechtte, voor de natuur, voor het plantenrijk wordt men warmer, naarmate men koeler wordt voor dat andere.
Geestdrift voor de natuur, passie voor de planten wensch ik iedereen van harte toe, die in de gelegenheid is daaraan min of meer den teugel te vieren; 't maakt lichamelijk gezond en geestelijk sterk; het montert op, gelijk niets anders dit kan; het doet steeds verlangen naar meer en nog eens naar meer, en geen wensch is gemakkelijker dan deze te bevredigen.
Dit is dus afgesproken.
Een aardig gezicht, die hooge boom daar ginder, met die duizenden groen gele staartjes. Eigenlijk hangen ze er al lang aan, maar eerst sedert een dag of wat loopen ze zoo duidelijk in 't oog, roepen ze ons zoo luide toe: we gaan weer vooruit!
't Is de Corylus Colurna[1], een Hazelaar, maar van den gewone o.a. hierin verschillende, dat hij een flinke, hooge boom wordt.
Ik kan 't niet laten er een takje af te plukken.
- ↑ Aan wetenschappelijke plantennamen hier en daar in dit boek voorkomende, zal de lezer zich wel niet ergeren. Velen kennen ze, en voor die ze niet kennen acht ik ze verre verkieslijk boven de gedwongen vertalingen, die men er somtijds wel eens van aantreft.