Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
12
VOORJAAR.

Hoever de gewone Hazelaar al is?

Deze vraag rijst onwillekeurig.

Een mooi eind op weg, maar toch nog niet open. De staartjes (katjes[1]) zijn nog bruinachtig. Toch! Daar hangen er een paar die geel worden. Ik pluk dat takje ook af, morgen is het in de warme kamer open.

Daar beginnen de vrouwelijke katjes van enkele Wilgen ook al voor den dag te komen. Ze zaten in een knopschub, maar duwen die langzaam in de hoogte, tot ze er eindelijk afvalt. Wie zag ooit zachter dons dan dit, als het katje ten naastenbij zijn volle grootte bereikt heeft?

Ik neem er ook een takje van mee.

Zie! daar ginds is er weer een bij de hand. 't Is een goede kennis. Een Japanner, zoo men wil, ofschoon hij veel overeenkomst heeft met een Noord-Amerikaan.

't Is de Hamamelis arborea, onder dien naam althans bekend, in elk geval zeer na verwant aan de oudere Hamamelis virginica, waarvan men in N. Amerika een extract maakt, dat als panacée bij velen hoog staat aangeschreven.

Vroolijker heester dan die Hamamelis arborea (of hij een boom kan worden weet ik niet, ik geloof het niet, maar het doet er niets toe) ken ik niet.

Begrijp eens aan, nú, juist midden Februari, in vollen bloei, terwijl natuurlijk van bladeren nog geen spoor te zien is, de bladknoppen zelfs nog zóó klein zijn, dat men ze moet zoeken.—

Daar staan ze nu vóór mij, die vier takjes, waarvan die Corylus de baas is, maar met elkaar vormen ze een geheel, dat ik niemand zou durven aanbieden voor een bouquet,

  1. Is het nog noodig te zeggen dat men die staartjes, uit een groot aantal kleine bloempjes bestaande van den Hazelaar, den Eik,den Els, enz. „katjes" noemt? Immers neen,