Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/270

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
254
DE KLIMOP.

het van oudsher. Romanschrijvers, die zich uit onkunde niet zelden op de alleronbeschaamdste wijze tegen Flora bezondigen, waar ze haar meenen te huldigen; die in één adem spreken van bloeiende Seringen, geurige Lelie's, Rozen en Dahlia's en die, bij al hun litterarische kennis, van den bloemenkalender geen 't minste begrip hebben, bezitten in de Klimop een uitmuntend materiaal, hetwelk hun fantasie nú bij idyllische, dàn bij romantische schetsen goed te stade komt. In de tuinen, in de door huizen en muren omsloten stadstuinen vooral, is ze een onschatbaar middel om aan het leelijke, het walgelijke soms, een liefelijk voorkomen te geven.

En ondanks al die goede eigenschappen hoort men van de Klimop nooit anders spreken dan op een toon van....nu ja, van minachting wel niet bepaald, maar toch even alsof men te doen had met een soort canaille uit het plantenrijk, die men schoppen en smijten kan zonder haar door mishanling te beleedigen, en als er over fraaie planten gesproken wordt, treft haar naam maar zelden het oor.

Een asschepoetster . . . . mooi, ja gewis, zeer mooi zelfs, maar toch altijd een asschepoetster.

 

De Klimop is een door geheel Europa verspreide plant, ofschoon ze in het Noordelijke gedeelte van ons wereldeeel niet zoo algemeen voorkomt als in Midden- en Zuid-Europa. Reeds van de oudste tijden af is ze bekend, en haar voorkomen en groeiwijzen gaven de oude Zuidelijke volken reeds aanleiding tot verschillende zinnebeeldige voorstellingen. Met klimop-kransen werden dichters en geleerden gekroond; wijnvaten werden er mede bekransd, vanwaar het aloude, aan het Latijn ontleende spreekwoord: „goede wijn behoeft geen krans,"