Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/271

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
255
DE KLIMOP.

terwijl zoowel het hoofd van Bacchus als zijn staf er mede omwonden was. [1]

De Romeinen noemden de Klimop Hedera; toen men zich later ging bezig houden met het nader beschrijven der bekende planten, voegde men achter dit woord „foliisovatis lobatisque" (met eivormige en gelobde bladeren.) Plinius noemde een klimopsoort Helix; dit zal mogelijk wel de gewone geweest zijn, en als zij het niet geweest is, bedoelde hij een andere. Deze onzekerheid belette echter Linnæus niet, om, toen hij alle planten die hij kende een geslachtsen een soortnaam gaf, de beide woorden te vereenigen en de gewone Klimop te noemen Hedera Helix. Deze naam heeft de plant sedert behouden, zoodat, wanneer men met een Rus, een Italiaan, een Noor of een Engelschman te doen heeft, en men spreekt van Hedera Helix, ze allen weten wat daarmede bedoeld wordt, als ze ten minste wat meer weten dan de groote massa.

De Klimop behoort nu eenmaal tot de zwakkeren onder de planten. Die zijn er, gelijk men weet velen, maar ze gedragen zich op verre na niet allen op gelijke wijze.

Daar zijn er heel wat, die zich eenvoudig schikken ín haar lot; die niet beter weten of het behoort zoo, dat ze laag bij den grond blijven; die zelfs niet de geringste poging doen om zich een beetje boven het peil harer lotgenooten te verheffen, en niet meer in haar schik zijn, dan wanneer ze maar over den grond kunnen kruipen. Ja, zoozeer zijn ze daaraan

  1. Wie aanhalingen uit oude schrijvers, dit onderwerp betreffende, wil lezen, kan er een aantal vinden, o.a. in J.B. du Moulin, Flore poétique ancienne, blz. 215—217. Ook in het 4e stuk van het 2e deel van Houtuyn's Natuurlijke-historie, volgens het samenstel van Linnæus, komen er, blz. 353, enkele voor.