Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/275

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
259
DE KLIMOP.

dezelfde eigenschap bezitten als de stengels der windende planten, van zich namelijk als een spiraal om andere voorwerpen heen te kunnen slingeren. Waar die een dun voorwerp: een kruidachtige stengel, een takje of iets dergelijks aanraken, grijpen ze dit voorwerp onmiddellijk vast en winden ze zich er zoo stevig omheen, dat men ze er niet van kan losmaken, zonder de teere steeltjes te breken. Zoo bereikt deze plant, zonder bijzondere toerusting, door middel harer bladeren (de bladsteel toch is een deel van het blad) haar doel volkomen, als de gelegenheid daartoe slechts aanwezig is. —

Ik merk daar dat ik mooi bezig ben van de Klimop af te dwalen. Geduld maar, Lezer, we hebben zoo'n groote haast niet en langs een omweg krijgen wij haar zeker weer in 't oog. —

Ziehier nog een ander voorbeeld van de wijze waarop sommige planten zich van hare bladeren bedienen tot dit doel.

In de kassen kweeken wij een tot de Lelieachtige planten (Liliaceeæ) behoorend, zeer fraai bloeiend Oost-Indisch gewas, hetwelk van Linnæus den zeker zeer fraai klinkenden naam Gloriosa superba ontving. Ook deze plant, die in het najaar afsterft, terwijl de knolachtige onderaardsche stengeldeelen in 't voorjaar weer uitgroeien, heeft zeer lange, dunne en dus zwakke stengels. Winden kan ze zich niet, derhalve moet ze klimmen. Welnu, hier zet zich de middennerf van het blad aan den top buiten het blad voort in den vorm van een zeer sterke draad, die almede zich om elk dun voorwerp slingert waar het mee in aanraking komt en dit zoo stevig mogelijk vasthoudt. Eigenlijk zegt men hier beter dat de plant zich daarmede aan die voorwerpen vasthoudt, waardoor de stengel in staat is naar boven te klimmen. En nu mag de stormwind de stengels of stammen, aan welker takken deze planten zich vastklemden, met geweld heen en weer