Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/276

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
260
DE KLIMOP.

schudden, loslaten doen ze die niet; de middelen waarmede de Natuur deze planten begiftigde zijn zóó doelmatig, dat ze niets te wenschen overlaten.

De Natuur is echter een vijandin van eenvormigheid en eentonigheid, en ze rustte dan ook verschillende uit haren aard klimmende planten met verschillende middelen toe.

Iedereen kent de draadvormige ranken (cirrhi) b.v. van de Erwten, van de Kalabasachtige planten, de Passiebloem en vele anderen.

Als men nauwkeurig let op die plantendeelen, haren oorsprong en vooral hare levensverrichtingen nagaat, zal men alleen hierin ruimschoots aanleiding vinden tot de erkenning, dat het plantenleven een aaneenschakeling van de meest bewonderenswaardige verschijnselen oplevert.

Men vergist zich, als men denkt dat die draadvormige ranken afzonderlijke organen zijn. Het zijn gewone plantendeelen, die slechts een ander voorkomen verkregen, omdat ze andere plichten jegens de plant te vervullen hebben, dan met deze organen gewoonlijk het geval is.

Zoo heeft b.v. de Erwt een samengesteld blad, dat men „gevind" noemt en hetwelk uit eenige bladparen bestaat, terwijl een oneven blaadje op den top staat. Zoo althans zou het zijn in volkomen normalen toestand. Om deze plant echter tot klimmen in staat te stellen, vervormde de Natuur dat oneven of topblaadje, benevens de twee onmiddellijk daarop volgenden, elk in een langen draad. Deze drie draden staan aanvankelijk wijd uitgestrekt en grijpen als lange vingers, om zich heen, ten einde een voorwerp te kunnen vinden waar zij zich omheen kunnen slaan; dat haar, als de plant niet geheel op zichzelve staat, dan ook in den regel gelukt. Die draden nu zijn ranken of klauwieren, en bezitten volmaakt