Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/277

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
261
DE KLIMOP.

dezelfde eigenschap als de bladstelen der O.-I. Kers en de doorgegroeide middennerf van het Gloriosa-blad, welke uitstekende draad trouwens ook een rank of klauwier genoemd wordt.

Nog verder gaat die vormsverandering bij een ook hier te lande in 't wild voorkomende Lathyrus, de Akker-Lathyrus (L. Aphaca), wijl hier al de zijblaadjes tot draden of ranken vervormd zijn. Daar de plant zonder bladeren echter niet zou kunnen leven, schonk de Natuur haar vergoeding, door de buitengewoon sterke ontwikkeling der steunblaadjes, die geheel en al het voorkomen van bladeren verkregen, zoodat hij, die niet beter weet, niet zou vermoeden dat deze plant eigenlijk bladerloos is. De steunblaadjes zijn die kleine, veelal schubachtige organen, welke bij zeer vele planten aan den voet der bladstelen gevonden worden, en die ook bij de Erwt zeer sterk ontwikkeld zijn.

In weer andere gevallen zijn het bloemstelen, aan welke de taak van ranken is opgedragen, en die dan geen bloemen voortbrengen, maar geheel het voorkomen en karakter van ranken verkregen. Dit is b.v. bij den Wingerd het geval.

Ik moet mij echter bekorten, wil ik niet te breed uitweiden over deze interessante organen, maar mag toch niet in gebreke blijven ook nog op één zeer eigenaardigen vorm van ranken te wijzen, daar die ons geleidelijk tot de Klimop terug brengt.

Het algemeene karakter der ranken is, dat ze, door zich als een spiraal om andere voorwerpen heen te winden, de plant daardoor vast hechten. Nu hebben we echter eenige jaren geleden een uit Japan ingevoerden wilden Wingerd leeren kennen, wiens ranken zich geheel anders gedragen, en daarbij uitnemend voor het doel blijken ingericht te zijn. Deze