Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/279

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
263
DE KLIMOP.

ware wortels; maar ze vervangen eenvoudig de ranken of klauwieren van andere klimmende planten.

Nu verdient het opmerking hoezeer die van zuigkliertjes voorziene ranken der Ampelopsis Veitchii, en de hechtworteltjes der Klimop deze planten in staat stellen zoowel tegen vlakke voorwerpen als tegen de dikste boomstammen op te klimmen, hetwelk aan de andere klimmende planten niet mogelijk is, omdat hare ranken alleen stengels of takken die niet zeer dik zijn kunnen omvatten.

Men ziet dus dat men zich wèl moet wachten de hechtworteltjes der Klimop voor gewone wortels aan te zien; veeleer zou men ze moeten houden voor ranken van een gewijzigden vorm, maar tot geheel hetzelfde doel bestemd als deze, terwijl die van de reeds meermalen genoemde Ampelopsis als een zeer eigenaardige overgang van de gewone ranken tot de hechtwortels kan beschouwd worden.

Hun schijnbare overeenkomst met worteltjes is oorzaak geweest dat men reeds van oudsher aan de Klimop een slechte eigenschap toedichtte, die ze echter niet bezit, en dat men deze sierlijke plant, welke, zoowel door de Natuur zelve als door ons op zoo velerlei wijze tot stoffeering wordt gebezigd, in een zeer verdacht licht plaatste.

Als bewijs daarvan herinner ik aan hetgeen Cats den ouden Homerus (apocrypher gedachtenis) nazong:

Wanneer het klim de boom omvanght,
En om syn gulle tacken hanght,
Of aan syn groene schorse kleeft,
Het schynt als waar het vry beleeft,
Het schynt (na dat men buyten siet)
Dat 't kruyt den boom syn liefde biet;
Maer daer het ooge niet en gaet,
Daer schuylt, o vrient, daer leght het quaet,
Daer is 'et dat het dieper grypt,