Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/284

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
267
DE KLIMOP.

kweekt niet anders dan verscheidenheden zijn van maar enkele goed gekenmerkte soorten.

Onze gewone Klimop toch is zeer tot variëeren geneigd, en zelfs aan één en denzelfden heester kan men, als die wat oud is, een aantal verschillende bladvormen opmerken. Typisch is het blad vijflobbig, maar men treft er toch ook bijna evenveel aan die slechts drielobbig en velen die in 't geheel niet ingesneden zijn.

Wanneer de heester een zekeren ouderdom en hoogte bereikt heeft, maakt hij zich tot bloeien gereed, d.i. hij brengt takken voort, die niet de minste neiging tot klimmen toonen, wijd van de anderen afstaan, en, een lengte van ongeveer 50 cM. bereikt hebbende, aan den top een bloemschermpje dragen, uit kleine, zeer onaanzienlijke, groenachtige bloempjes bestaande, die later, als ze rijp zijn, door zwartachtige bessen worden opgevolgd. De bladeren van deze takken verschillen zeer van de anderen. Ze zijn volkomen gaafrandig, nú min of meer zuiver ovaal, dán eenigszins ruitvormig, spits of stomp, soms zelfs wel aan den top afgerond.

Heeft zulk een tak eenmaal gebloeid, dan splitst hij zich in twijgen, die op hare beurt ook weer gaan bloeien; de groei daarvan is echter uiterst langzaam.

Men onderscheidt een tweede soort, die men de „boomachtige Klimop" noemt (Hedera arborea); deze heeft alleen oningesneden bladeren en kan onder bepaalde omstandigheden als een zelfstandig rechtopgroeiende heester aangetroffen worden. Het vermoeden heeft echter veel grond, dat deze niets anders is, dan een uit zulk een bloeienden tak van de gewone soort verkregen variëteit, welke door cultuur een min of meer standvastig karakter heeft aangenomen.

Zoo komt er nog een zeer aardige verscheidenheid voor, die