Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/292

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
276
HERFSTKLEUREN.

en papyracea, waaraan nog maar enkele groene bladeren voorkomen, terwijl al de anderen genoegzaam volkomen geel zijn geworden.

Dit herinnert mij aan een Betula tristis, die mij een jaar of wat geleden in opgetogenheid bracht. Er was nog geen blad afgevallen en de vrij lange, slanke takken waren allen met volkomen zuiver goudgele bladeren bezet. Dit maakte zulk een tooverachtig schoon effect, dat ik mijn oogen uitwreef om mij te overtuigen, of hetgeen ik zag werkelijkheid of het product van een droom was. Verscheidene dagen liep ik er herhaaldelijk heen en maakte ik er anderen attent op, tot eindelijk een gure nacht er een einde aan had gemaakt. Sedert dien tijd heeft dezelfde boom dit verschijnsel geen enkele maal zoo schoon vertoond.

Hieruit blijkt dat bijzondere omstandigheden die kleurverandering zeer kunnen wijzigen, haar kunnen bevorderen en evenzeer gedeeltelijk kunnen tegenwerken bij den éénen boom, terwijl ze de omgekeerde uitwerking hebben op den andere. Wel toont dezelfde soort, of laat ik liever zeggen dezelfde boom, steeds hetzelfde karakter, maar 't is er ver vandaan, dat dit elk jaar even sprekend aan den dag zou komen.

Alvorens te eindigen moet ik er toch nog één noemen, omdat die ieder jaar zich in dit opzicht zoo degelijk doet gelden. Ik bedoel de in het vorige hoofdstuk genoemde Ampelopsis Veitchii, een verwante dus van den Wilden Wingerd, die, waar van herfstkleuren gesproken wordt, zulk een goede reputatie heeft, dat ik er wel van kan zwijgen.

Welnu, niet minder fraai doet de Amp. Veitchii zich in dezen tijd voor, die hier een zeer aanzienlijke muuroppervlakte overdekt, dat alles is thans levendig rond, zonder een zweem van groen. Deze fraaie klimheester groeit steeds