Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/320

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
304
DE CACTUS-GROEP.

Zuid-Afrikaansche Wolfsmelkplanten dit naäpen, als ik mij zoo eens mag uitdrukken. Zoo verkreeg ik kortelings uit België een Euphorbia havannensis cristata, die, wat dit karakter betreft, volmaakt met de monstreuse Cacteeën overeenkomt.

Nog eens: deze monsters sierlijk te noemen, zou vloeken zijn tegen het schoonheidsbegrip; toch behooren ze in een verzameling, ja maken ze daarvan een der grootste bijzonderheden uit, het meest geschikt om de opmerkzaamheid der leeken te trekken, hun verwondering gaande te maken.

Daar vele Cacteeën vermenigvuldigd kunnen worden door enting, is men op het denkbeeld gekomen deze afwijkende vormen, wier karakter medebrengt dat ze laag bij den grond groeien, op een zekere hoogte op stammetjes van andere soorten te enten. Aardig is het, maar men brengt daardoor zulk een onnatuurlijken toestand teweeg, dat alleen zij, die in „Spielereien" belang stellen, er eenige waarde aan kunnen hechten.

Door stekken wordt dit karakter, gelijk men begrijpt, zeer standvastig voortgeplant; in hoeverre dit ook het geval is bij de vermenigvuldiging door zaden weet ik nog niet. Opzettelijk om dit na te gaan zaaide ik zaden van den Vlierheester met monsterachtige stengels, terwijl het toeval wilde dat ik tegelijk ook zaden ontving van de monsterachtige Cereus peruvianus. Eerst later echter zal kunnen blijken in hoeverre die zich allen of gedeeltelijk normaal of abnormaal ontwikkelen.