Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/319

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
303
DE CACTUS-GROEP.

zich thans in de plantencollectie van „Natura artis magistra" te Amsterdam.

De plant van den Leidschen Hortus is zeer veel kleiner, maar dezer bijzonderheid ligt hierin, dat uit die difforme klomp zich een stengel heeft ontwikkeld, die in alle opzichten op de stengels der type gelijkt, en dus zeer regelmatig van vorm, afwisselend vijf- en zeskantig is en zich snel in de lengte ontwikkelde. In dit geval keerde dus de abnormale vorm tot den typischen vorm terug, waardoor de twijfel of men hier werkelijk met een afwijking van deze soort te doen had, natuurlijk verviel.

Maar, als had dit individu aan deze inconsequentie nog niet genoeg, bracht die regelmatige stam aan zijn voet weder een vertakking voort die geheel abnormaal is. Dit gaat dus in een kringetje rond.

Deze eigenschap van zich abnormaal te ontwikkelen, blijkt aan de verschillende geslachten der Cacteeën eigen te zijn. Zelfs van de Slang-Cactus (Cereus flagelliformis), waarvan men dit zeker wel het minste zou verwachten, verkreeg ik, door de vriendelijkheid van den heer O.J. Quintus, te Groningen, een variëteit met zulk een abnormalen stengel, en die daarom dan ook C. flagelliformis cristatus genoemd wordt. Men vindt het overigens bij de Tepel-Cactussen, waarvan de Mamillaria nivea cristata, ook wel M. dedalea genoemd, en M. Wildiana cristata de meest bekende voorbeelden zijn; bij de Egel-Cactussen, b.v. Echinopsis multiplex cristata, ook bij de Vijg-Cactussen, b.v. Opuntia cylindrica cristata; terwijl de Hoogleeraar Suringar op Curaçao ook een zoodanige monstreuse Meloencactus (Melocactus) zag.

Opmerkelijk is het, dat ook in dit opzicht enkele vleezige