Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/318

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
302
DE CACTUS-GROEP.

Nog een zeer eigenaardig karakter kenmerkt sommige Cacteeën, waardoor ze een allervreemdste gedaante verkrijgen. Het is dit, dat de stengel zich op abnormale en zeer onregelmatige wijze in de breedte ontwikkelt, evenals dit b.v., hoewel op kleiner schaal en niet zoo sterk in 't oogloopend, bij een variëteit van onzen gewonen Vlierheester, de Sambucus nigra monstrosa het geval is, die daaraan dan ook den laatsten naam ontleende en ook wel, om de platte sabelvormige takken, de „Sabelvlier'" genoemd wordt.

Het voorkomen dezer planten wordt daardoor zóó monsterachtig, het wijkt zóó zeer af van alles wat wij gewoon zijn bij de planten te zien, dat we ons onwillekeurig afvragen of het mooi, dan wel alleen interessant is; als abnormaliteit belangwekkend, geloof ik trouwens niet dat hier van schoonheid, voor zoover men geneigd is, die aan Cacteeën toe te kennen, sprake kan zijn.

Maar zeer interessant, hoogst merkwaardig in sommige opzichten zijn ze zonder eenigen twijfel.

Om dit te staven heb ik slechts te wijzen op een in den Leidschen Hortus aanwezig exemplaar van zulk een monster van de Peruaansche Fakkeldistel (Cereus peruvianus monstrosus), ook wel Cereus abnormis genoemd. Terwijl de type een hooge vijf. en zeskantige zuil vormt van ongeveer 10 cM. dikte, blijft deze monstrositeit laag, groeit ze althans zeer langzaam in de hoogte, maar ontwikkelt zij zich daarentegen met allerlei knobbels en uitwassen zoodanig in de breedte, dat de plant eindelijk volmaakt op een stuk rots gaat gelijken. Het grootste en in dit opzicht merkwaardigste exemplaar dat mij bekend is, tot voor korten tijd in 't bezit van de firma E.H. Krelage & Zoon, te Haarlem, bevindt