Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/325

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
309
DE CACTUS-GROEP.

stand dan humusgronden. Bij zware regens kan het water er niet spoedig en diep genoeg indringen en vloeit grootendeele weg; het losse zandlaagje is dan ook in den zomer spoedig uitgedroogd, en, terwijl in het eerste geval de groei geregeld doorgaat, ziet men daar alles verschroeien en verdrogen.

Ik heb het meer dan eens gezien dat, terwijl in Zuid-Holland alles er aêmechtig uitzag, en zelfs de bladeren van vele boomen slap hingen, op de Veluwe, waar ik een veel kommervoller toestand verwachtte, zelfs de niet diep gewortelde planten een frisch aanzien hadden; immers zoo frisch als onder zulke toestanden mogelijk is.

Inderdaad is er geen grond, waarvan zij, die hem niet kennen, zich in den regel een verkeerder voorstelling maken dan zand, mits het tot op een zekere diepte goed los is. Er is dus in dien schijnbaar waterloozen bodem voor planten, die het weten te vinden en er, gelijk dit met de Cacteeën het geval is, œconomisch mede omgaan, nog water genoeg te vinden. Dit bewijst trouwens haar bij uitnemendheid saprijk weefsel, hetwelk zoo geheel in tegenspraak schijnt te zijn met de omstandigheden waaronder zij leven.

Ik stelde daar de conditie dat ze wat zuinig met het water moeten omgaan; dit spreekt toch wel van zelf, want het moge zijn hoe het wil, weelde wordt haar in die streken niet geboden.

Het gaat hiermede in het plantenrijk vrij wel zooals het onder ons gaat; de uitgaven klimmen naar gelang de inkomsten grooter worden. Planten, die in waterrijke streken leven, of die in dichte bossen groeien, verbruiken veel meer water, dan die welke in droge, barre streken moeten leven, terwijl men zou zeggen dat deze, veel meer aan de directe zonnestralen blootgesteld zijnde dan gene, door verdamping ook veel meer water moesten verliezen.