Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/324

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
308
DE CACTUS-GROEP.

Laat het bij zwaren regen het water gemakkelijk doorzinken, diezelfde poreusheid, dat gebrek aan samenhang, is oorzaak, dat, wanneer de zon de vlakte beschijnt, de warmte spoedig en gemakkelijk naar beneden dringt, en het zich op mindere of meerdere diepte bevindende water door verdamping, om het zoo eens te noemen, naar boven trekt.

Waar men op onze hei het barre zand tot op een of anderhalven Meter heeft omgewerkt voor de beplanting met Dennen, kan men zich in een heeten, drogen zomer hiervan gemakkelijk vergewissen. Terwijl men toch zeker zou meenen dat het losse zand tot op groote diepte poeierdroog moest zijn, heeft men maar even het bovenste laagje van een paar Centimeter dikte weg te schuiven, en men ziet tot zijn verbazing dat het zand daaronder vochtig blijkt te zijn; en dit terwijl men zeker weet dat de vaste grond elders tot op meer dan een halven Meter diep uitgedroogd is. Dit is alleen het gevolg hiervan, dat de regen gemakkelijk in dien lossen zandgrond kan dringen, zonder weg te vloeien; het regenwater verzamelde zich grootendeels op den daaronder liggenden vasteren bodem, waar het niet gemakkelijk doorheen kan zakken en komt dan later, door den invloed der zomerwarmte, weer naar boven. Hier hebben dus de op de oppervlakte brandende zonnestralen juist een tegenovergestelde werking van hetgeen men in vruchtbare streken met een humusrijken, of zwaren en dus vochthoudenden bodem ziet, waar bij aanhoudende droogte de grond gestadig dieper uitdroogt, terwijl er uit de daaronder liggende lagen weinig of niets naar boven komt, eensdeels wijl de warmte er zoo diep niet indringt, anderdeels wijl de grond te gesloten is om dit mogelijk te maken.

Is het zand echter alleen aan de oppervlakte een weinigje los, dan verkeert het in dit opzicht in veel ongunstiger toe-