Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/340

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
324
DE CACTUS-GROEP.

zou willen zeggen van de onvernielbaarheid van het leven, ook daar, waar overigens alle elementen voor het leven schijnen te ontbreken; doen ze ons zien op hoe wonderdadige wijze de Natuur hare schepselen weet in te richten, om ze geschikt te maken voor de meest uiteenloopende toestanden.

Zoo bar en zoo heet kan het woestijnzand, zoo hard de rots, zoo hoog de berg, zoo diep de zee, ja, zou koud kan zelfs de sneeuw niet zijn, of de Natuur toovert er leven, en het is altijd en altijd weer het plantenrijk, dat overal op den voorgrond treedt om het dierlijk leven mogelijk te maken.

Waar geen bebladerde planten zouden kunnen leven, smolten eenvoudig stengel en bladeren inéén, en verkreeg daardoor het plantenindividu de aan het wonderdadige grenzende eigenschap, om het weinige water uit den verschroeiden bodem te verzamelen en vast te houden, zelfs in een bijna onafgebroken brandend heete lucht.

En onverschillig of men dergelijke verschijnselen nu aan providentiëele oorzaken wil toeschrijven, dan of men er alleen in wil zien een zich trapsgewijs schikken naar bijzondere toestanden, een „aanpassing", geheel geschikt naar de afwijking van bodem en klimaat, in beide gevallen verdienen ze gelijkelijk onze bewondering.

Haar die te onthouden zou eenzijdig, zou onbillijk zijn; haar die weer wat meer te doen deelachtig worden was thans voornamelijk mijn doel.